Verwijswoorden spelen een belangrijke rol in begrijpend lezen. Er wordt regelmatig naar ander woorden in de tekst verwezen en je hebt kennis nodig van verwijswoorden om de teksten en verwijzingen goed te begrijpen.
In dit artikel leggen we je uit wat verwijswoorden zijn en hoe je verwijswoorden kunt vinden in de tekst.
Inhoud
- 1 Verwijswoord
- 2 Wat is een verwijswoord?
- 3 Waarom zijn er verwijswoorden?
- 4 Positie van verwijswoorden in de tekst
- 5 Verwijswoorden herkennen
- 6 Cito-toetsen en verwijswoorden
- 7 Overzicht van verwijswoorden
- 8 Zelf verwijswoorden gebruiken
- 9 Enkelvoud of meervoud
- 10 Verwijswoorden naar die of naar dat
- 11 Verwijswoorden naar dat of wat
- 12 Verwijswoorden oefenen
Verwijswoord
Als je naar het woord “verwijswoord” kijkt, kun je al opmaken dat er ergens naar verwezen wordt. Een verwijswoord is dan ook een woord dat naar een ander woord wijst. Het gaat dan om een woord of begrip dat al eerder in de tekst behandeld is en soms om een woord dat later behandeld wordt (vaak nog in dezelfde zin en alinea).
Wat is een verwijswoord?
Er zijn verschillende verwijswoorden. Zo zijn er verwijswoorden die naar andere mensen verwijzen, zoals hij, zij, ze, hun en wij. Maar er zijn ook verwijswoorden die naar andere zaken verwijzen, zoals die, dat en deze.
Waarom zijn er verwijswoorden?
Misschien vraag je je af waarom schrijvers in teksten gebruik maken van verwijswoorden. Dat kunnen we het beste uitleggen aan de hand van een voorbeeldtekst.
Margriet is gek op paardrijden. Margriet heeft een eigen paard. Het paard van Margriet heet Wolfje. Elke vrijdag gaat Margriet naar de manage van Margriets oom. Daar staat het paard van Margriet. Margriet maakt op vrijdag de stal schoon. Daarna gaat Margriet op Wolfje rijden.
Als je deze tekst leest, zie je dat elke keer de naam van Margriet genoemd wordt. Dat vinden lezers storend en maakt een tekst minder goed leesbaar. Om die reden kan gebruik worden gemaakt van verwijswoorden. Dan komt de tekst een stuk beter uit de bus.
Margriet is gek op paardrijden. Ze heeft een eigen paard. Haar paard heet Wolfje. Elke vrijdag gaat Margriet naar de manege van haar oom. Daar staat haar paard. Ze maakt op vrijdag de stal schoon. Daarna gaat ze op Wolfje rijden.
In dit voorbeeld zie je de verschillende verwijswoorden die allemaal naar Margriet verwijzen.
Positie van verwijswoorden in de tekst
Zoals we al aangaven staat het verwijswoord meestal in de tekst na het woord waarnaar verwezen wordt (zie het voorbeeld van Margriet). Dat is niet altijd zo. In sommige gevallen komt het verwijswoord eerst. Bijvoorbeeld in deze zinnen:
Hun tassen hingen in de weg en dus vroeg de meester Koen en Mehmet ze ergens anders op te hangen.
‘Wil je dit paar hebben?’ vroeg mijn moeder en ze wees naar de groene laarzen.
(Waarnaar verwijst het woord ‘ze’ in de eerste zin? Inderdaad, naar ‘hun tassen’. Hier is het verwijswoord dus wel pas te vinden na het woord waarnaar verwezen wordt.)
Verwijswoorden herkennen
Nu je snapt wat verwijswoorden zijn, kun je ze sneller gaan herkennen in de teksten die je leest. Je kunt als regel hanteren: een verwijswoord is een woord waar ook de naam van iemand anders of een situatie, object had kunnen staan.
Bijvoorbeeld:
Hennie gaat graag vissen op donderdagmiddag. Dan is het lekker rustig bij de beek in het bos achter zijn huis. Hij maakt dan een uitgebreide lunch klaar en kan daar uren zitten genieten. Ook al vangt hij helemaal niks, Hennie heeft een topmiddag.
De verwijswoorden kunnen allemaal vervangen worden door namen, plaatsen, situaties en objecten die al eerder genoemd zijn. Kijk maar:
Hennie gaat graag vissen op donderdagmiddag. Op donderdagmiddag is het lekker rustig bij de beek in het bos achter Hennie’s huis. Hennie maakt dan een uitgebreide lunch klaar en kan bij de beek in het bos achter zijn huis uren zitten genieten. Ook al vangt Hennie helemaal niks, Hennie heeft een topmiddag.
Welke woorden zijn vervangen? Dan, zijn, Hij, daar, hij.
Dat zijn dan de verwijswoorden.
Cito-toetsen en verwijswoorden
Op de Cito-toetsen begrijpend lezen komen verwijswoorden veelvuldig voor. Nu je weet hoe je een verwijswoord vindt, gaat dat geen probleem meer zijn. Let er wel op dat je zo volledig mogelijk bent. Ze willen het hele antwoord. Dus als de vraag was geweest: “waar naar verwijst ‘daar’ in de tekst over Hennie?” moet je antwoorden met “bij de beek in het bos achter zijn huis” en niet met “bij de beek”, “achter zijn huis” of “in het bos”.
Overzicht van verwijswoorden
Er zijn aardig wat verwijswoorden. Alle woorden die naar personen en zaken (persoonlijk voornaamwoorden en zelfstandig naamwoorden) en plaatsen of gebeurtenissen verwijzen, mag je beschouwen als een verwijswoord. We hebben het dan over deze woorden:
- ik, jij, jou, hij, zijn, zij, haar, u, uw, wij, ons, jullie, het, zij (meervoud), hen, hun, mij, mijn, me, hem, haar, ons, jouw
- die, deze, dat, dit, wat, wie
- hier, daar, toen
Zelf verwijswoorden gebruiken
Wanneer je zelf teksten gaat schrijven, moet je ook gebruikmaken van verwijswoorden. Dat gaat vaak vanzelf al. Toch worden er regelmatig fouten gemaakt, omdat niet de juiste verwijswoorden worden gebruikt. Daar zijn namelijk regels voor!
Lees deze zin:
Het groepje krijgt een beloning, want ze werken heel hard.
Het woord ‘ze’ verwijst hier naar ‘de groep’, maar dat klopt niet. ‘Het groepje’ is namelijk enkelvoud en ‘ze’ verwijst naar meervoud. Het juiste verwijswoord is dan ‘het’.
Het groepje krijgt een beloning, want het werkt heel hard.
(Ook het werkwoord ‘werken’ verandert daardoor!)
Enkelvoud of meervoud
Om te beginnen moet je dus bepalen of het om enkelvoud of meervoud gaat. Dat is vaak makkelijk te zien. Enkelvoud gaat om één iemand en meervoud gaat om meerdere personen of dingen. Let wel op: ‘de groep kinderen’ is enkelvoud, ook al lijkt het meervoud te zijn. Het gaat dan niet om ‘de kinderen’, maar om ‘de groep’. Er zijn gelukkig spellingregels voor die dat beter uitleggen.
Kort gezegd, als een woord verwijst naar een grote groep mensen (menigte, groep, kudde, roedel, , club, klas) dan is het toch enkelvoud.
Twijfel je nog steeds? Zet dan ‘een’ voor het woord. Als dat kan, is het enkelvoud (een menigte, een groep, een kudde, een paard, een man). Kan dat niet, dan is het meervoud (een kinderen, een flessen, een computers).
Verwijswoorden naar die of naar dat
Een van de meest veelvoorkomende fouten in de Nederlandse taal is het onjuist verwijzen naar die en dat. Welke verwijswoorden heb je hier nu nodig?
Hierbij spelen de lidwoorden ‘de’ en ‘het’ een belangrijke rol.
- Woorden met ‘het’ als lidwoord, verwijs je door met dat.
- Woorden met ‘de’ als lidwoord, verwijs je door met die.
Kijk maar:
- De jongen die gisteren van zijn fiets viel.
- Het dier dat door de dierenarts werd geopereerd.
- De fles die je kunt inleveren bij de bak.
- Het koffertje van de burgemeester dat in de trein bleef staan.
Ezelsbruggetje: het en dat eindigen op een t en horen bij elkaar, de en die eindigen op een e en horen bij elkaar.
Verwijswoorden naar dat of wat
Ook verwijswoorden naar dat of wat worden vaak als lastig beschouwt. We helpen je graag met de juiste regels.
Het verwijswoord dat gebruik je bij verwijzingen naar een zelfstandig naamwoord met het lidwoord het.
Het verwijswoord wat gebruik je in de volgende situaties:
- als het verwijst naar woorden die onbepaald blijven: iets, niets, dat, datgene, alles (Dat is zo’n beetje alles wat hij gezegd heeft)
- als het verwijst naar een hele zin (We kregen allemaal op onze kop, wat we niet eerlijk vonden)
- als het na een voorzetsel staat (Hij moet oppassen voor wat hij zegt tegen de juf)
- als het verwijswoord volgt op een overtreffende trap (onbepaalde woorden), zoals: mooiste, liefste, gekste (Dat is het engste wat ik ooit heb meegemaakt) – tenzij er achter de overtreffende trap een zelfstandig naamwoord komt, dan gebruik je dat of die (Dat is het engste kamp dat ik ooit heb meegemaakt)
Verwijswoorden oefenen
Download hier alle verwijswoorden in een handig overzicht en gebruik dit spiekbriefje om te oefenen. In de download vind je ook oefeningen waarin je verwijswoorden kunt trainen. Lees vanaf nu ook regelmatig een nieuwsbericht of fragment uit het boek en zoek de verwijswoorden op.
Ga naar alle bestanden Verwijswoorden